Soft Notes on a Sharp Scale

The Rambling Figures of Mani Kaul

“I feel I have one relation with Bresson, another with Ghatak. But there is a wide difference between the two. It is strange that I have a relation with two persons so contrary in disposition. I am often trying to figure out how to strike a chord between the two. I have absorbed both of them.” — Mani Kaul

Hoe kan iemand Robert Bresson in één adem noemen met Ritwik Ghatak, laat staan ze samenbrengen in één enkele cinematografische visie? Terwijl de films van de eerste meestal worden geassocieerd met reductie en strengheid, worden die van de tweede gewoonlijk in verband gebracht met zinnelijkheid en uitbundigheid. Terwijl de ene ernaar streefde om cinema te bevrijden van de invloed van theater, baseerde de ander zijn filmische ondernemingen op zijn ervaring met de Indian People’s Theatre Association. Ondanks hun verschillen lijken Bressons ascetische studies van boete en verlossing en Ghataks epische verhalen over ontheemding en onteigening minstens één iets gemeen te hebben: een hartgrondig ongeduld met de conventies van de dramatische plotstructuur. Eenzelfde weerstand voedde Mani Kauls ambitie om zijn eigen weg te banen door de wereld van cinema – een weg die hem richting de studie van andere kunstvormen leidde, in het bijzonder de Indiase tradities van Mughal miniatuurschilderkunst en Dhrupad muziek. In deze tradities vond Mani Kaul (1944-2011) iets dat hij wou vertalen naar cinema: een logica van uitwerking en detaillering, die ingaat tegen de notie van convergentie die alomtegenwoordig is in de westerse renaissancekunst, net zoals in de Indiase Raag muziek het improviseren op één toonladder een enkele figuur kan transformeren in een weefsel van vloeiende indrukken.

Misschien kan deze bijzondere aandacht voor subtiele verschuivingen en ontvouwende bewegingen teruggevoerd worden op Mani Kauls kindertijd. Tijdens zijn jonge jaren in de stad Udaipur in Rajasthan leed Kaul aan acute bijziendheid, iets wat hij lang voor een normale manier van zien aannam. Toen hij eindelijk de wereld kon waarnemen door zijn eerste brilglazen, stond hij telkens weer op bij het krieken van de dag om de stad voor zijn ogen tot leven te zien komen in een continu spel van licht en kleur. Al vanaf zijn vroege documentaire Forms and Design (1968), waarin de functionele werktuigen van het industriële tijdperk tegenover de decoratieve vormen van de Indiase traditie worden geplaatst, gaf Kaul te kennen dat hij geïnteresseerd was in de mogelijkheden van vorm boven functionaliteit. In zijn eerste speelfilm, Uski Roti (1970), geïnspireerd op een kortverhaal van Mohan Rakesh en de schilderijen van Amrita Sher-Gil, beperkte Kaul plot en dialoog tot het uiterste minimum, terwijl hij de ervaring van tijd en duur benadrukte en het onderscheid tussen het werkelijke en het ingebeelde liet vervagen. Met zijn radicale afwijking van de heersende filmnormen vestigde Kaul zich als één van de protagonisten van de zogenaamde “New Cinema Movement,” naast collega’s als Kumar Shahani, John Abraham en K.K. Mahajan, die ook met Ritwik Ghatak hadden gestudeerd aan het Film and Television Institute of India (FTII) in Pune.

De focus op proces boven product was ook fundamenteel voor het werk van het Yukt Film Cooperative, opgericht door een groep alumni en studenten van het FTII in het midden van de jaren zeventig, als antwoord op de noodtoestand die premier Indira Gandhi over India had afgekondigd. Kaul, tegen die tijd een vermaarde filmmaker, werkte mee aan hun interpretatie van Ghashiram Kotwal (1977) – gebaseerd op het gelijknamige, populaire Marathi toneelstuk – waarin ze scherpe parallellen trekken tussen de eigentijdse, donkere periode van repressie en het autoritaire Peshwa regime dat over West-India heerste aan de vooravond van de Europese kolonisatie. Hoewel de film een afwijking in Kauls traject kan lijken, belicht de mix van geschiedenis en mythologie, traditionele volkskunst en complexe visuele structuren ook enkele bekommernissen die fundamenteel zijn voor zijn filmisch onderzoek. Zijn studie van Indiase esthetiek, volkskunst en muziek zou centraler komen te staan in daaropvolgende documentaires zoals Dhrupad (1982), over de legendarische Dagar muzikantenfamilie, en Mati Manas (1984), over de oude ambachtelijke terracotta-traditie en de bijbehorende mythes. Tegen dan was Kaul begonnen aan zijn studie van Dhrupad muziek bij één van de leden van de Dagar familie, Ustad Zia Moiuddin, en leidde hij een aantal filmische benaderingen af van dit muzikale idioom. Zoals criticus Shanta Gokhale opmerkte: “Klassieke Indiase muziek betekent voor Mani Kaul het puurste artistieke onderzoek … Een goede muzikant heeft zich meester gemaakt van de methode van muzikale opbouw, wat behoedt dat zijn schets binnen het melodisch raamwerk van een raga vormloos wordt. Zo heeft ook een goede filmmaker een stevige controle over de filmische bouwstenen, wat hem op zijn beurt toelaat om te improviseren.”

Tegen het einde van de jaren tachtig vond Kaul een andere ingang tot zijn filmische zoektocht in de literatuur van Dostojevski, van wie hij De zachtmoedige en De idioot adapteerde. Twintig jaar nadat Bresson dit eerste verhaal verfilmde als Une femme douce (1969), maakte Kaul met Nazar (1989) zijn eigen versie – één waarin een samenspel van uitgewisselde blikken en fijnbesnaarde gebaren zich openbaart als een muzikale opvoering die van de ene naar de andere noot glijdt. Terwijl hij zijn werkwijze van nauwgezette voorbereiding, in combinatie met een liefde voor het dissonante en aleatoire, verder verfijnde, durfde Kaul zijn composities steeds meer te laten afdrijven van rechtlijnigheid en schaaleenheid om de uitdrukking van meervoudige bewegingen toe te laten. “Een film moet niet de ritmes van het dagelijkse leven kopiëren,” zei hij, “maar moet zijn eigen ritmes creëren.” Mani Kaul bleef zijn studies voortzetten tot aan zijn vroege overlijden in 2011 en liet een schat aan films en geschriften na die tot op vandaag helaas veel te weinig worden gezien. Dit programma wil hulde brengen aan zijn werk door niet enkel een gevarieerde selectie van zijn films te tonen maar ook een artistieke verwantschap te traceren die zich uitstrekt van zijn mentoren Robert Bresson en Ritwik Ghatak tot het recente werk van Gurvinder Singh – één van de vele filmmakers die de bijzondere erfenis van Mani Kaul met verve blijft voortzetten.

 

In collaboration with the Essay Film Festival in Birkbeck, with the support of the National Film Development Corporation of India (NFDC), Cinemas of India and Films Division. This program would not have been possible without the help of Gurvinder Singh, Ashish Rajadhyaksha, Arindam Sen, Ricardo Matos Cabo, K. Hariharan, Gurudas Pai, Surama Ghatak, Matthew Barrington.

On the occasion of this program dedicated to the work of Mani Kaul, Courtisane has collected a series of writings and interviews in a small-edition publication.